donderdag 17 november 2011

De UBA op Facebook

Vandaag vindt in Ede het jaarcongres van de Nederlandse Vereniging voor Beroepsbeoefenaren in de bibliotheek-, informatie- en kennissector (NVB) plaats. Vanmiddag mag ik daar, samen met collega Joris Osterhaus, een presentatie geven over de Facebook-app die we voor de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam (UBA) gemaakt hebben.


Het congres is via Twitter te volgen met behulp van de hashtag #nvb11. Onze presentatie is onderdeel van de track van Bibliotheek2.0 en heeft een eigen hashtag: #hap7.

woensdag 2 november 2011

Educause: mobiel leren

Lee Rainie at Educause 2011, Final SlideBracht ik gisteren verslag uit van wat mij opviel tijdens de sessie van ECAR op woensdag 19 oktober, de dag erna bezocht ik opnieuw - nu samen met Robin - een sessie vol staafdiagrammen en percentages. Lee Rainie van het Pew Research Center's Internet & American Life Project had de lachers op zijn hand door zijn presentatie te beginnen met een anti-executive summary, vijf vragen die hij niet kon beantwoorden. Maar hij dacht ook, op basis van het onderzoek dat Pew doet, een aantal dingen wel te weten. Ik probeer ze samen te vatten, de video van de hele lezing is online te zien en de presentatie staat op Slideshare.

Sinds 2000 hebben zich drie digitale revoluties voorgedaan, die de manier waarop we leren (drastisch) veranderen. De eerste is de groei van (breedband)internet en internettoegang. De gevolgen daarvan zullen niemand vreemd voorkomen: de hoeveelheid beschikbare informatie is enorm gegroeid, informatie bereikt ons veel sneller dan voorheen, en we filteren informatie op relevantie "to make sure we get the Daily Me" in plaats van ons te laten overspoelen met wat anderen vinden dat wij zouden moeten weten.

De tweede revolutie is de groei van online sociale netwerken, in alle leeftijdsgroepen. We volgen de oude, formele nieuwskanalen minder omdat we ervan uitgaan dat nieuws dat voor ons belangrijk is, ons via onze sociale netwerken wel zal bereiken. We doen een beroep op mensen uit onze sociale netwerken om nieuwe dingen te beoordelen op waarheid en waarde. Bovendien vormen sociale netwerken een podium of platform waarop we ons kunnen profileren. Sociale netwerken fungeren dus, kort samengevat, als sentries, evaluators en audience.

De derde revolutie is de toename van het aantal mobiele abonnementen en apparaten, vooral telefoons en laptops. Een gevolg van de opkomst van de smartphone (en tablet) is de opkomst van apps - hoewel het hebben van apps op een telefoon nog niet betekent dat mensen ze gebruiken. Apps die specifieke informatie van specifieke leveranciers bieden, kunnen ons verleiden een app te gebruiken, maar als we ons breed willen oriënteren, zullen we aan internet de voorkeur geven. Informatie-updates en communicatie (bijv. via sociale netwerken) vinden we de belangrijkste functies van apps, spelletjes zijn - met nieuws/weer, plattegronden en sociale netwerken - het populairst.

De mobiele revolutie zorgt er onder meer voor dat we op nieuwe plekken toegang hebben tot informatie, informatie real-time kunnen delen en vervelende situaties - slecht weer, files, een slechte film - kunnen vermijden, informatie kunnen opzoeken op het moment dat we die nodig hebben, en ons altijd bewust zijn van onze sociale netwerken. Dat we altijd overal toegang tot informatie hebben, maakt onthouden minder belangrijk. In plaats daarvan worden erg goed snel kunnen zoeken, erg goed snel kunnen samenvatten en samenvoegen, en kritisch denken belangrijke vaardigheden voor succes.

De combinatie van sociale netwerken en mobiele apparaten zorgt ervoor dat we op een andere manier met informatie omgaan, onze aandacht op een andere manier verdelen: we're dipping in and out of the streams of information. Tegelijk is het mogelijk geworden om diep in onderwerpen te duiken, er snel allerlei informatie over bij elkaar te halen, en 'amateur expert' te worden.

Waar dat toe leidt? Aan het toelichten van wat mij betreft de interessantste slide kwam Rainie door tijdnood niet toe, ik laat de tekst ervan daarom zonder commentaar volgen:
"New kinds of learners are emerging in the digital environment: more self directed, less top-down; better arrayed to capture new information inputs; more reliant on feedback and response; more inclined to collaboration; more open to cross discipline insights and creating their own 'tagged' taxonomies; more oriented towards people being their own individual nodes of production."
Voorheen was leren een transactie: experts gaven informatie door aan studenten. Kennis was objectief en zeker, intelligentie gebaseerd op individuele capaciteiten. Als gevolg van de opkomst van online sociale netwerken en het gebruik van mobiele apparaten wordt leren meer en meer een proces: mensen geven hun eigen leerproces vorm en nemen actief deel aan de creatie van hun eigen kennis. Kennis is subjectief en voorlopig, intelligentie raakt verbonden met de netwerken (learning communities) waarin mensen opereren.

Oh, en het leidt tot botsingen. Letterlijk. "17% of American adult cell phones owners have bumped into another person or an object because they were distracted by talking or texting on their phones."

dinsdag 1 november 2011

Educause: studenten en informatietechnologie

Het Educause Center for Applied Research (ECAR) doet sinds 2004 jaarlijks onderzoek naar studenten en informatietechnologie, en licht op elke Educause-conferentie de nieuwste resultaten toe. Ik lette tijdens de presentatie op 19 oktober vooral op de bibliotheekcijfers.

Bij applicaties die studenten het meest gebruiken, staat software voor tekstverwerking met 96% op de eerste plaats. Een zeer goede tweede, met 88%, is de website van de bibliotheek van de onderwijsinstelling. Op de voet volgen presentatiesoftware en spreadsheets, e-books komen op de 6de plaats.

Maar... 27% van de 3.000 ondervraagde studenten gelooft niet over voldoende vaardigheden te beschikken om de bibliotheekwebsite succesvol te gebruiken. Weliswaar eindigt de bibliotheek in die statistiek bijna onderaan - alleen tekstverwerking wordt makkelijker gevonden - maar is niet elk van die 27% er één te veel?

Als het gaat om value to academic success wijst een kleine minderheid van de studenten (45%) naar de bibliotheekwebsite. E-books (25%) en web-based citation/bibliography tools (23%) halen nog net de top tien. Maar goed, een schande is het niet om van tekstverwerkingssoftware en e-mail te verliezen, en ze winnen het ruimschoots van sociale netwerken.

De cijfers zijn anders zodra gevraagd wordt naar het gebruik van smartphones voor academic work. Accessing library resources blijft op 24% steken, net onder het bezoeken van sociale netwerksites (28%) en ver onder zaken als muziek luisteren tijdens het studeren (40%) en e-mails aan docenten sturen (66%).

In het onderzoek mochten studenten aangeven welke technologie zij vinden dat docenten vaker zouden moeten gebruiken. Op dit verlanglijstje bezet de bibliotheekwebsite met 20% de zevende plaats, na onder meer e-mail (39%), e-books (31%) en presentatiesoftware (27%). Online citatiesoftware bungelt met 12% onderaan de middenmoot en moet Facebook, blogs en wiki's laten voorgaan.

Als 't gaat om offering library resources vindt 75% van de studenten dat hun instelling het goed tot zeer goed doet - alleen online inschrijving voor colleges en online toegang tot cijfers scoren hoger als studenten wordt gevraagd of hun instelling goed presteert op het punt van basale online diensten.

Uit het onderzoek blijkt nog iets anders:
"There is a strong correlation between the technologies that students value most and the technologies their instructors use — and use effectively — to teach, mentor, and communicate."
Vanuit dat perspectief is de enige van de 11 aanbevelingen waarin de bibliotheek genoemd wordt, geen verrassing meer:
"Nail the basics. Help faculty and administrators excel at supporting students' use of core productivity software and applications for academic use, including, e-mail, word processing, spreadsheets, content or learning management systems, library sites, and bibliography tools."
Wie nieuwsgierig is naar de volledige resultaten van de editie 2011 kan terecht op de ECAR-website. De presentatie is online terug te kijken, de slides zijn als pdf-bestand te downloaden en de cijfers zijn beschikbaar als infographic.

maandag 31 oktober 2011

Educause: de keynotes

EDUCAUSE 2011

Woensdag 19 oktober: Invisible or Remarkable?

Circa vierduizend conferentiedeelnemers om 8.00 uur ’s morgens drie kwartier aan je lippen laten hangen… weinig mensen krijgen dat voor elkaar, maar Seth Godin lukt het. Een kale man met een kekke bril, een MBA van Stanford op zak, ondernemer, voormalig vice-president Direct Marketing bij Yahoo!, nu fulltime schrijver en spreker, en de enige marketing-expert die ook als action figure verkrijgbaar is.

Het is waarschijnlijk het belangrijkste gevolg van de overgang van het industriële naar het digitale tijdperk: toegang tot informatie is niet langer beperkt of schaars. Dat betekent dat bedrijven, instellingen en mensen zichzelf op een andere manier onmisbaar moeten maken: door de kunst van het aangaan van relaties. "Art" is, volgens Godin, "anything that’s creative, passionate and personal." 'Doen wat je gezegd wordt' is uit, 'onvervangbaar zijn' is in. Dat vraagt nieuwe vaardigheden, maar vooral durf: "If failure is not an option, neither is success."

Godin staat garant voor een verhaal dat moeilijk na te vertellen is (maar gelukkig schrijft hij boeken) én voor sappige quotes. "An encyclopaedia you do not use isn't worth anything, no matter how good it is" en "When you get out of Harvard Business School, all they want to know is that you got in" zijn er twee die mijn Twitter-timeline bereikten. Een overzicht van Godins boeken vind je op zijn website. Op zijn weblog publiceert hij dagelijks iets om over na te denken. Van Godins keynote op Educause is helaas geen video beschikbaar, maar wie Godin wil zien en horen, kan terecht bij TED.

Donderdag 20 oktober: Privacy in an Era of Social Media

Donderdag behoorde het podium aan danah boyd, senior onderzoeker bij Microsoft Research en als docent en onderzoeker verbonden aan drie Amerikaanse universiteiten. In haar keynote ontkrachtte zij, op basis van ettelijke jaren etnografisch onderzoek naar sociale media onder Amerikaanse jongeren, het idee dat jongeren niets geven om privacy. Jongeren blijken, juist binnen online sociale netwerken als Facebook, hele eigen strategieën te bedenken en hanteren om hun privacy te waarborgen.

Op de grote schermen in de Grand Ballroom kwamen de jongeren zelf aan het woord: boyd illustreerde haar verhaal met citaten van jongeren die zij tijdens haar onderzoek interviewde. De zaal had even nodig om bij te komen van "Facebook sometimes is kind of like a lonely sport, I feel, because you're kind of sitting there and you're looking at people by yourself. But if someone else knows your password and stuff it just feels better." Bij "Everyone kind of disappears after the mom post" – hoe jongeren aankijken tegen interactie met ouders en docenten op bijv. Facebook – kon men zich meer voorstellen, getuige de lach die door de zaal ging.

Zelf zien en horen? De video van de hele keynote, inclusief slides, staat online (in de 10de minuut betreedt boyd het podium). Meer informatie over boyd en haar onderzoek, inclusief full text publicaties, is te vinden op haar website en haar weblog.

Vrijdag 21 oktober: IT from Both Sides of the Executive Table

Aan het begin van de laatste keynote van de conferentie was een groot deel van de stoelen in de Grand Ballroom onbezet, en het aantal lege stoelen werd tijdens de lezing alleen maar groter. Misschien omdat mensen vóór 12.00 uur moesten uitchecken of de laatste shuttlebus naar hun hotel moesten halen, waarschijnlijk ook omdat de presentatie van Indiana University president Michael McRobbie niet bepaald de boeiendste van de conferentie was. Voor wie het na deze introductie nog aandurft: de video staat online. De bottomline? Universiteiten zijn belangrijk. IT is belangrijk. IT bij universiteiten is het allerbelangrijkst. Of zoiets.

zondag 23 oktober 2011

I'm back... sort of...

IMGP2435Tussen mijn vorige blogpost en deze zitten drie dagen van veel lopen, luisteren en leren. Mijn Evernote herbergt inmiddels de eerste bouwsteentjes voor de verslagen per conferentiedag die ik wil gaan schrijven, vandaag volsta ik met wat thuis komen na 'n kleine week in Philadelphia voor mij betekende:
  • vreemd aankijken tegen de Nederlandstalige reclame op het vliegveld totdat ik me realiseer dat ik op Schiphol ben,

  • Nederlandse hoogbouw nogal laag vinden,

  • tijdens het uitpakken van mijn koffer de stapel 'nog te lezen' schrikbarend zien groeien, of 'Hoe The Filter Bubble gezelschap kreeg van The Cult of the Amateur',

  • in bad in slaap vallen en twee uur later wakker worden in ijskoud water (niet aan te raden),

  • om 19.00 uur de neiging hebben om in de gang te gaan staan om mijn collega's te vragen waar we vanavond gaan eten (eten met Renze, Robin, Léon en Edward is wel een aanrader),

  • mijn netwerk op LinkedIn uitbreiden met leuke mensen, van de reisgenoot die 20 jaar in mijn woonplaats gewoond bleek te hebben tot de reisgenote die na onze landing op Schiphol feilloos de dichtstbijzijnde rookruimte wist te vinden,

  • ontdekken dat ik ook met 'n jetlag nog best aardig Wordfeud,

  • mezelf nog steeds op mijn kop geven omdat ik de kans had een paar woorden met Seth Godin te wisselen maar hem niet durfde aan te spreken,

  • trots op mezelf zijn dat ik in de Apple Store de verleiding weerstond, maar stiekem toch eigenlijk ook een tablet willen,

  • de foto's bekijken die anderen tijdens Educause gemaakt hebben, onder meer die van de Educause-staf,

  • tijdens het uploaden van de laatste eigengemaakte foto's nog 'n keer (en weer met kippenvel) luisteren naar het Wanamaker Grand Organ in Macy's, het op één na grootste pijporgel ter wereld,

  • bij het "thuisbrengen" van foto's ontdekken dat zo ongeveer elke straatsteen in Philadelphia wel 'n eigen Wikipediapagina heeft, en

  • nog wel wat tijd nodig hebben om alle indrukken in blogposts te puzzelen...
Oh, en weet iemand toevallig wat 'mosaicist' in het Nederlands is?

dinsdag 18 oktober 2011

Philadelphia: de eerste dagen

Een bezoek van 'n paar dagen aan een krasse Nederlandse in Salt Lake City vanwege de uitgave van haar oorlogsdagboeken was mijn eerste kennismaking met Amerika. Iets meer dan zeven jaar later ben ik aan de tweede begonnen: deze week ben ik in Philadelphia voor de Educause Conference, een jaarlijkse conferentie over hoger onderwijs en informatietechnologie.
PhiladelphiaReis en verblijf zijn geregeld door SURFfoundation, het reisgezelschap bestaat uit 33 mensen van verschillende Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs – een klein drupje in de zee van het totale aantal conferentiegangers, vorig jaar rond de 4.500 mensen. De Universiteit van Amsterdam is met vier mensen – Léon Raijmann, Renze Brandsma, Robin van Schijndel en ik – goed vertegenwoordigd.

De conferentie begint vanmiddag met een openingsreceptie, maar enkele collega's hebben er al één of twee pre-conference seminars op zitten. Voor mij start de conferentie morgenochtend om 8.00 uur met Seth Godin, auteur van één van de boeken in mijn bagage. Daarna is mijn programma gevuld met lezingen en presentaties over bibliotheken, sociale media en informatievaardigheden – tot er om 17.45 uur geen enkele nieuwe indruk meer bij kan.

Mijn indrukken van de afgelopen dagen heb ik voor een deel op foto’s kunnen vastleggen. Bij een eerste wandeling door de stad na onze aankomst zondagmiddag troffen we op de voorgevel van de Apple Store post-its aan die er zijn achtergelaten toen het overlijden van Steve Jobs bekend werd. Op het plein vóór City Hall is op 6 oktober een tentenkamp verrezen, de Occupy-beweging heeft ook Philadelphia bereikt.

De bustour door de stad maandagochtend bracht ons onder meer naar de Comcast Experience, een high-definition LED-scherm van 190 vierkante meter (!) in de lobby van het Comcast Center, en de voetstappen van Rocky bovenaan de trappen van het Philadelphia Museum of Art. Maandagmiddag bezochten we Lancaster County, waar veel Amish wonen. Wat ‘n aardige relativering van het IT-gehalte van deze week had kunnen zijn – de Amish wijzen de meeste technologie, inclusief het gebruik van elektriciteit, radicaal af – werd helaas vooral "Openluchtmuseum meets aapjes kijken."

Maandag aan het einde van de middag hebben Robin en ik te voet een rondje Historic District – inclusief Liberty Bell(etje) en Library Street – gedaan. Vanmorgen waagden we ons aan de stevige tippel van Center City naar University City, de enorme campus van de University of Pennsylvania ten westen van Schuylkill River. Daar zijn we natuurlijk een bibliotheek binnengelopen, hebben we de Starbucks in UPenn Bookstore – een vermomde vestiging van Barnes & Noble – onveilig gemaakt, verbaasden we ons over de quasi-historische architectuur (lees: lelijkheid) van veel campusgebouwen, en checkten we even wat Ben on the Bench nu eigenlijk zit te lezen...

vrijdag 14 oktober 2011

Deze week in mijn timeline

Omdat een goed idee niet origineel hoeft te zijn, waag ik me eens aan 'n Weekoogst of Weekend read: een selectie uit de webpagina's, infographics, presentaties en pdf-bestanden die ik de afgelopen week op Twitter voorbij zag komen en de moeite waard vond om te retweeten.

De meeste wetenschappelijke tijdschriften hebben richtlijnen waaraan artikelen moeten voldoen, maar welk tijdschrift kies je en hoe zorg je ervoor dat je artikel erin komt? The unofficial guide for authors "provides a comprehensive but focused guide to producing scientific information - from research design to publication. It provides practical tips and answers to some of the most frequently asked questions."

Als wetenschapper kun je natuurlijk afwachten of en tot een uitgever je werk onder de aandacht brengt, maar waarom zou je? Een promovendus uit Engeland schreef een stappenplan voor het gebruik van sociale media door onderzoekers met als prikkelende titel What’s the point of edited books?

Aan de University of North Carolina wordt ondertussen onderzocht of en hoe Twitter in de academische wereld wordt gebruikt. De eerste resultaten van het onderzoek op basis van tweets van vijf Amerikaanse en Engelse universiteiten zijn omgezet in een infographic: How Scholars Are Using Twitter.

Via de pagina's op Scoop.it van Martin Weller (Open University), Antonella Esposito (University of London) en Mohsen Saadatmand (University of Helsinki) is overigens nog veel meer webvoer over digital scholarship te vinden.

De aankomende wetenschappers staan centraal in twee lijvige rapporten die deze week verschenen. Het Educause Center for Applied Research (ECAR) publiceerde het jaarlijkse National Study of Undergraduate Students and Information Technology 2011 Report. De 35 pagina's zijn samengevat in een overzichtelijke infographic.

Daarnaast verscheen, onder de titel How College Students Manage Technology While in the Library during Crunch Time (pdf, 72 pagina's) een nieuw Project Information Literacy Research Report van de University of Washington. Zonder infographic, maar met video.

Tot slot nog een intrigerende vraag, door Alexandra Horowitz opgeworpen in The New York Times: Will the E-Book Kill the Footnote? Gelukkig is de noodzaak om van mijn proefschrift een e-book te maken niet zo groot. Voor de liefhebber heb ik nog wel een ouderwets papieren exemplaar, mét alle 1.735 voetnoten ;-)

woensdag 21 september 2011

Spelen met LinkedIn: vizualize.me

Mijn vizualize.meTijdens een brainstorm met collega's over infographics en visualisaties kwam een kleurrijk curriculum vitae van een Amerikaanse collega voorbij, gemaakt met vizualize.me. Dat herinnerde mij aan de uitnodiging voor de private beta in mijn mailbox. Vorige maand ontvangen, maar vizualize.me verloor de strijd om mijn aandacht van vakantie, werk en andere dingen. Tot vanavond.

Het principe blijkt uiterst eenvoudig: je geeft vizualize.me toestemming om gegevens op te halen uit je LinkedIn-profiel. Vervolgens kun je binnen vizualize.me aangeven welke delen van je profiel je wel en niet in de visualisatie wilt opnemen. Je kiest een thema, een kleurencombinatie en lettertypes, en zie daar: je cv is opeens een plaatje :-)

Wat je daar vervolgens mee kunt? Ernaar kijken, er met je muis overheen gaan om meer informatie te zien, en ernaar linken. Embedden in een blogpost of op een website behoort vreemd genoeg (nog?) niet tot de mogelijkheden. De illustratie bij deze blogpost is daarom een ouderwets screenshot, met 'eronder' de link naar mijn pagina op vizualize.me.

De mensen achter vizualize.me zijn ambitieus:
We believe that the traditional text resume is boring, lengthy and long overdue for a makeover. We are creating an online resume format that is beautiful, relevant and fun. We want to enable people to express their professional accomplishments in a simple yet compelling personal visualization. Our vision is to become the future of resumes.
Om daarin te slagen, zullen ze ten minste het aantal thema's moeten verhogen, want zes lay-outs is wel erg weinig als visualiseren je core business is. En als ik mijn curriculum vitae aan een potentiële werkgever zou moeten voorleggen, kies ik toch eerder voor de pdf die ik binnen LinkedIn van mijn profiel kan maken dan voor het sturen van een link naar mijn resume op visualize.me.

Dat gezegd zijnde: voor een eerste kennismaking met het visualiseren van informatie is visualize.me 'n prima speeltje. Ook uitproberen? Sinds 1 september kan iedereen die een profiel op LinkedIn heeft er terecht.

zondag 17 juli 2011

Spelen met LinkedIn: InMaps

Mijn InMapAltijd al eens willen weten hoe jouw netwerk op LinkedIn er nu eigenlijk uitziet? Zien wie met wie verbonden is, zonder eindeloos door profielen te hoeven klikken? Dat kan. In januari van dit jaar kwam LinkedIn Labs, de ontwikkelafdeling van LinkedIn, met InMaps.

InMaps inventariseert wie in jouw LinkedIn-netwerk zitten, spoort relaties tussen je contacten op, groepeert hen op basis van die relaties in clusters, en geeft elk cluster een kleur. Het resultaat: een kleurrijk kluwen van bolletjes en lijnen, waarin elk bolletje staat voor iemand uit je LinkedIn-netwerk, elke lijn voor een relatie tussen twee personen en elke kleur voor een andere groep uit wat ze bij LinkedIn your professional world noemen.

De grootte van een bolletje is een indicatie van het aantal connecties dat iemand binnen een cluster heeft. Door een bolletje aan te klikken, worden zijn of haar verbindingen met andere personen in jouw netwerk uitgelicht. Aan de rechterkant van je scherm verschijnt de LinkedIn-informatie van de aangeklikte persoon, met daaronder een overzicht van de connections die je met hem of haar deelt.

Linksonder vind je een legenda met daarin de gebruikte kleuren. Aan elke kleur kun je een label toekennen, de common denominator van het cluster. In veel gevallen zal dit een werkgever of een universiteit zijn. Omdat deze gegevens vaak in een LinkedIn-profiel staan, zijn deze clusters geen grote verrassing. Op mijn InMap doken echter ook clusters op die niet direct tot mijn LinkedIn-profiel te herleiden zijn: mensen die ik uit de Vereniging van Christen-Historici en uit mijn kerkelijke gemeente ken. InMaps weet weliswaar niet hoe ik hen ken, maar plaatst hen wel bij elkaar in een cluster.

Je kunt de map delen via LinkedIn (duh), Facebook, Twitter of 'n weblink. De mensen die jouw InMap bekijken, kunnen niet zien welke naam er bij welk bolletje hoort. Wel zien ze de labels die jij aan de verschillende kleuren hebt gegeven. Je InMap wordt - technische hobbels bij LinkedIn daargelaten - elke week geupdate. InMaps is nog niet bruikbaar voor mensen met een heel klein of heel groot netwerk (minder dan 50 of meer dan een paar honderd contacten), en embedden gaat ook nog niet. Maar 't is een leuk speledingetje, bijvoorbeeld als je vakantie hebt ;-)

vrijdag 8 juli 2011

Mashups

Na een bijeenkomst over mashups - zie mijn verslag op het UBA-weblog - ging de brainstorm vandaag op Twitter nog even door. Alsof het zo moest zijn, kwam ik tegen het einde van de brainstorm via een andere tweet een applicatie op het spoor voor het embedden van tweets in blogposts. Daad, woord, voilá...

zondag 3 juli 2011

Social networking for libraries

Social Networking PrimerIedereen die wel eens iets geschreven heeft dat in druk verscheen, weet hoeveel tijd er verstrijkt tussen toetsenbord en plank in de boekwinkel. Vervelend gevolg daarvan kan zijn dat wat je schrijft al verouderd is als het je eerste lezers bereikt. Om dat te voorkomen, kun je – grofweg – twee dingen doen. Een blog beginnen in plaats van een boek schrijven. Of een onderwerp kiezen dat niet ál te veranderlijk is. Social network sites zijn misschien niet de beste keuze...

Dat gezegd zijnde: de introductie van A social networking primer for libraries van Cliff Landis kan probleemloos mee in 'n herdruk, want aan de definitie van social network sites als "web-based services that allow individuals to (1) construct a public or semi-public profile within a bounded system, (2) articulate a list of other users with whom they share a connection, and (3) view and traverse their list of connections and those made by others within the system" zal vermoedelijk weinig veranderen.

In hoofdstuk twee zet Landis op een rijtje welke social network sites er zoal zijn, hoe je er één kiest voor je bibliotheek, welke vragen je van management en collega's kunt verwachten, wat het nut van een social media policy kan zijn, en waarvoor je je profiel of pagina kunt gaan gebruiken. Daarbij ontziet Landis zijn vakgenoten niet: "Librarians are control freaks, by nature. We're used to information control, controlled vocabulary, and strict hierarchies of organization. (...) This technique might work for the social network sites, but it usually ends up with a profile that is cold, static and inhuman" (p. 21). Warm, in beweging en menselijk, ok, got it ;-)

Hoofdstuk drie bevat stapsgewijze instructies voor MySpace (pp. 23-41) en Facebook (pp. 42-65), van het inrichten van een profiel tot het maken van zg. apps. Daardoor zou dit het meest praktische hoofdstuk moeten zijn. De neergang van MySpace en de vele veranderingen op Facebook maken het in plaats daarvan een hoofdstuk dat je beter kunt overslaan: veel van wat erin staat, klopt niet meer, en dingen die je zou moeten weten, staan er niet in. Hoeveel tijd er in dit geval tussen toetsenbord en winkelplank zat? Dit boekje kwam uit in april 2010, maar de Like-functie, in februari 2009 door Facebook geïntroduceerd, komt er niet in voor.

Ergens in hoofdstuk drie stelt Landis dat 'n profiel op een online sociaal netwerk "not a replacement for the library's Web site but instead an added point of discovery and entry to using the library's resources" is. De tips die hij in hoofdstuk vier geeft, zijn echter ook prima richtlijnen voor 'gewone' websites van bibliotheken: "keep it user-centric, offer something of value, give them an experience, make it interactive, make it memorable, make it shareable, and keep it up" (pp. 75-76). De praktische wenken over etiquette, toon, taalgebruik en gedrag in hoofdstuk vijf en de tips voor het meten van succes in hoofdstuk zes zullen evenmin snel gedateerd raken.

Ergo: als je 'n boekje wilt schrijven over een 'daterend' onderwerp, zorg dan dat je goed bent in het maken van sandwiches ;-)

Cliff Landis, A social networking primer for librarians (The Tech Set 7)
USA: Neal-Schuman Publishers, Inc., 2010
ISBN 978-1-55570-704-0
A social networking primer for libraries (The Tech Set 7)
UK: Facet Publishing, 2010
ISBN 978-1-85604-727-2

zondag 26 juni 2011

Studiedag? Twitter!

AantekeningenJe vindt de aankondiging van 'n conferentie in je brievenbus, na aanmelding ontvang je 'n A4tje met het programma en informatie over de sprekers, je gaat er in je eentje naartoe omdat je geen idee hebt wie er nog meer komen, je brengt de dag door met luisteren en aantekeningen maken, je gaat sufgepraat naar huis, en tegen de tijd dat je notitieblok zich 'n respectabele laag stof heeft aangemeten, ontdek je bij toeval dat de lezingen gepubliceerd zijn. Of zoiets.

Klinkt dat als lang geleden en hopeloos ouderwets? Voor mij wel, maar dat realiseerde ik me een paar weken geleden pas, bij het voorbereiden en bijwonen van een expertisedag Nieuwe Media. De aankondiging bereikte me via Twitter, het programma vond ik op een website, en ik gebruikte sociale media to make the most of it. Zes tips.

1. Sprekers worden over het algemeen uitgenodigd omdat ze over een onderwerp iets zinnigs te zeggen hebben. Tien tegen één dat ze dat zinnigs niet voor het eerst komen vertellen, maar dat elders ook al gedaan hebben, bijvoorbeeld op een eigen website of weblog. Neem van tevoren even de tijd om die te bekijken: ze geven je een indruk van de hoek waaruit wat hen betreft de wind waait, en misschien ook stof voor vragen die je tijdens het evenement kunt stellen.

2. Als het evenement een eigen hashtag heeft, kun je op je Twitterpagina alvast een zoekopdracht voor die hashtag instellen. De kans is groot dat je al voor het begin van het evenement tweets voorbij ziet komen van andere deelnemers. Dat biedt je de mogelijkheid om via hun Twitterprofiel een indruk te krijgen van hun achtergrond en eventueel contact met hen te leggen.

3. Gebruik in jouw tweets de hashtag van het evenement. Je maakt jezelf zo zichtbaar, bereikbaar en volgbaar voor anderen, zowel mededeelnemers als andere belangstellenden (zie 2). Ook doe je de organisatoren een plezier: zij kunnen met behulp van de hashtag alle tweets over hun evenement verzamelen, op een website laten zien (bijv. Twubs) en archiveren (Twapperkeeper).

4. Zitten de sprekers op Twitter? Gebruik hun Twitternaam in jouw tweets over wat zij zeggen. Zo kunnen zij via Twitter achterhalen welke krenten jij uit de pap van hun lezing gevist hebt. En jij kunt - waardevol als je maar 140 tekens ter beschikking hebt - informatie over de spreker achterwege laten; mensen die jouw tweet voorbij zien komen, kunnen op de Twitternaam van de spreker klikken om snel meer informatie over iemand te krijgen.

5. Met 'n applicatie zoals Hootsuite kun je van tevoren tweets klaarzetten met daarin hashtag, spreker, onderwerp, en een link naar bijvoorbeeld een prikkelende blogpost van de spreker. Je kunt zonder de tijdsdruk van een live evenement de benodigde informatie opzoeken en beoordelen of je tekst ook voor niet-aanwezigen begrijpelijk is. Bovendien gaan deze tweets de deur wel uit, ook als op de dag zelf je batterij leeg is, de draadloze netwerkverbinding uitvalt of een spreker zo boeiend blijkt dat je niets wilt missen. 'n Soundbite die je wel live tweet, hoef je hierdoor ook niet meer van context te voorzien.

6. Schrijf na afloop een blogpost over het evenement, met daarin linkjes naar relevante websites en - indien online beschikbaar - de presentaties van de sprekers. Daarmee doe je niet alleen anderen, bijvoorbeeld collega's die er niet bij konden zijn, maar ook jezelf een plezier: die blogpost heb je, als je later nog 'ns wilt teruggrijpen op wat je op deze dag gehoord hebt, sneller gevonden en doorzocht dan dat notitieblok dat ergens in je werkkamer ligt te verstoffen.

Mijn blogpost over de Expertisedag Nieuwe Media (20 juni 2011) vind je op het medewerkersblog van de UBA.

vrijdag 17 juni 2011

Wikis for libraries

Wikis for libraries (UK)Wel eens een boekje gelezen waarin eigenlijk niets nieuws staat, niets dat je niet zelf had kunnen bedenken? Zo’n boekje is Wikis for libraries van Lauren Pressley. Is het daarmee een vervelend boekje? Allesbehalve, al was het alleen maar omdat Pressley je de moeite bespaart om zelf op papier te zetten wat je over wiki’s weet ;-)

Pressley, Instructional Design Librarian bij Wake Forest University, begint bij het begin: wat zijn wiki's, waarom worden ze gebruikt en hoe zitten ze in elkaar? Vervolgens komen planning en voorbereiding aan de orde: wat is het doel van je wiki, welke software kun je gebruiken en wat is er nodig voor het opzetten en onderhouden van de wiki? De tips over het verankeren van een wiki binnen een organisatie – Wikis for libraries is ook buiten bibliotheken prima te gebruiken – maken van hoofdstuk twee het nuttigste hoofdstuk.

Hoofdstuk drie begint Pressley met een bespreking van MediaWiki – bekend van Wikipedia – als voorbeeld van wikisoftware die op een eigen server draait en PBWorks als voorbeeld van een vendor hosted wiki. Daarna – het leukste deel van het boekje – passeren verschillende soorten wiki’s de revue. Onder interne wiki’s rekent Pressley wiki’s die worden gebruikt als intranet, als knowledge base, als samenwerkingsinstrument en voor projectmanagement. Externe wiki’s zijn wiki’s die worden gebruikt als website, voor evenementen, als online resource, als subject guide en in onderwijs. Als toetje komen wiki’s voor conferenties, kenniswiki’s voor bibliotheken en meewerken aan Wikipedia voorbij.

In hoofdstuk vier geeft Pressley tips voor het aan de man/vrouw brengen van een wiki. Tot de best practices in hoofdstuk vijf behoren het doordenken van planning, invoering, marketing en onderhoud van de wiki. Ook eventuele migratie, bijvoorbeeld van vendor hosted naar een eigen server, wordt aangestipt. In het laatste hoofdstuk zet Pressley vijf criteria voor succes op een rijtje: mensen gebruiken de wiki om informatie te vinden, mensen voegen informatie aan de wiki toe, mensen wijzen anderen op de wiki, mensen beginnen wiki's voor eigen projecten, en het gebruik van wiki's is onderdeel van de bibliotheekcultuur geworden.

Wat je met 'n wiki kunt doen, is je na lezing van dit boekje glashelder. Maar waarom je 't met een wiki zou moeten doen, komt nauwelijks uit de verf. Pressley stelt dat wiki's een bibliotheek "to the forefront of Web communication" brengen, maar vergeet uit te leggen waarom. Ze hamert erop dat wiki's het mogelijk maken om zonder kennis van html of ftp eenvoudig gezamenlijk een website bij te houden, maar dat is een argument dat voor andere content management systemen, inclusief weblogs, ook opgaat. Dit boekje bevat dus veel, maar niet álles wat je over wiki's kunt bedenken...

Lauren Pressley, Wikis for libraries (The Tech Set 5)
UK: Facet Publishing, 2010
ISBN 978-1-85604-725-8

zondag 5 juni 2011

Geen tweets op Facebook: 8 argumenten

TwittermozaiekEen paar weken geleden heb ik mijn Twitteraccount losgekoppeld van mijn Facebookprofiel. Dat betekent dat mijn tweets niet meer als status updates in de news feeds van mijn Facebookvrienden verschijnen.

In plaats daarvan zet ik berichten rechtstreeks op Facebook of verzend ik ze naar Facebook vanuit Hootsuite, het social media dashboard dat ik ook voor Twitter gebruik. Acht persoonlijke argumenten tegen "autoposten"...

1. Niet al mijn tweets zijn interessant voor mijn Facebooknetwerk. Mijn reacties op tweets van anderen (@-replies) bijvoorbeeld: ik kan me niet voorstellen dat mijn FB-vrienden het erg prettig vinden om slechts één kant van een gesprek te 'moeten aanhoren'. If they're anything like me, dan ergeren ze zich al mateloos aan de telefoongesprekken van anderen in het openbaar vervoer, daar hoef ik op Facebook niet nog 'n schepje bovenop te doen.

2. Niet al mijn Facebookvrienden gebruiken Twitter. Ik mag niet van hen verwachten dat ze weten wat hashtags zijn of wat de afkorting RT betekent. Als ze Twitter niet gebruiken, hoeven ze dat niet te weten. Zij mogen wel van mij verwachten dat ik me begrijpelijk uitdruk, en mijn berichten niet doorspek met onverklaarde afkortingen. Onbegrijpelijke boodschappen zullen ongetwijfeld ook een vorm van communicatie zijn, maar niet de ideale voor een sociaal netwerk.

3. Niet alles wat op Twitter werkt, werkt binnen Facebook. Als ik in een tweet 'n link naar een website opneem, komt die in Facebook ook als link over. Dat geldt niet voor hashtags en Twitter-usernames. Het aanklikken van een hashtag op Twitter is een snelle manier om te zien wie nog meer over dat onderwerp tweeten, het aanklikken van een username de weg naar het Twitterprofiel en de laatste tweets van de betreffende tweep. In Facebook zijn ze echter niet aanklikbaar, waardoor mijn FB-vrienden niets kunnen met de hashtags en usernames in mijn tweets. Behalve dan misschien het gevoel krijgen dat ze niet kunnen volgen waar ik het over heb... zie 2.

4. Sommige FB-vrienden volgen me ook op Twitter. Dat ze me niet alleen op Twitter, maar ook op Facebook volgen, kan twee dingen betekenen: ze gebruiken Twitter niet – in dat geval: zie 2 – of ze hebben er bewust voor gekozen om me op zowel Twitter als Facebook te volgen, bijvoorbeeld om langere privéberichten te kunnen uitwisselen dan op Twitter mogelijk is of om foto's te delen. In dat geval is Facebook een aanvulling op het contact dat we via Twitter al hebben, en zou 't vreemd zijn wanneer ik op Facebook ging 'herhalen' wat ik hen op Twitter al heb gemeld.

5. Updates verzend ik niet voor niets: ik wil wel graag dat ze gelezen worden. Automatisch posten vergroot echter de kans dat ze ongelezen blijven. Facebook groepeert status updates per applicatie waarmee ze geplaatst zijn. In news feeds worden enkele tweets weergegeven, met daaronder de link "See [getal] more posts from Twitter". Hoe hoger het getal in de link, hoe onwaarschijnlijker het is dat iemand op de link klikt en daadwerkelijk alle tweets – waaronder misschien de mijne – gaat lezen. Een status update die ik handmatig plaats, krijgt 'n eigen plek in de news feeds van mijn Facebooknetwerk, waardoor de kans groter is dat-ie gelezen wordt.

6. Mijn dagelijkse aantal tweets is niet overdreven hoog – meer dan 10 zullen het er niet zijn – maar wel hoger dan de frequentie waarmee de meerderheid van mijn Facebookvrienden berichten post. Ze hebben klaarblijkelijk nog meer te doen dan op Facebook rondhangen... ok, I can take a hint ;-)

7. Het is lastig om een gesprek op twee verschillende plekken (tegelijk) te voeren. Twitter heb ik nagenoeg altijd open staan, Facebook check ik een paar keer per dag. Zo kon het gebeuren dat ik op Twitter een vraag stelde en anderhalf uur later pas zag dat (ook) op Facebook op mijn vraag geantwoord was. Natuurlijk heb ik toen alsnog netjes gereageerd, maar het zette me aan het denken: een gesprek openen en (bijna) niet meer reageren? Dat zou me offline ook niet overkomen, dus waarom online wel?

8. Tot slot: niet al mijn tweets zijn interessant voor mijn Facebooknetwerk (2). Mijn vriendenlijst op Facebook bestaat hoofdzakelijk uit klasgenoten van de middelbare school en oud-collega's die me kennen uit de tijd waarin ik intensief met de geschiedenis van Nederlands-Indië bezig was. Mijn tweets houden inmiddels vooral verband met social media, bibliotheken en informatievaardigheden, terreinen waarop voor zover ik weet niemand van hen actief is. Dat maakt het logisch om berichten daarover tot Twitter te beperken en Facebook te beschouwen als plek voor persoonlijker observaties. Maar ik heb mezelf geen gespleten persoonlijkheid aangemeten: stamboomverbazingen en taalergernissen zullen nog steeds wel op beide plekken terecht blijven komen ;-)

maandag 30 mei 2011

The Tech Set

The Tech SetMijn speurtocht naar informatie over bibliotheken en social media speelt zich maar ten dele online af. Noem me ouderwets, maar ik struin ook graag door onze bibliotheekcatalogus, op zoek naar papieren leesvoer over nieuwe media. Daarbij stuitte ik op The Tech Set, een 10-delige serie "practical guidebooks for using today’s cutting-edge technologies specifically within libraries." Dat klinkt veelbelovend, maar dekt de vlag de lading? Deze blogpost vormt de inleiding op een serie leesverslagen.

Het idee voor The Tech Set is afkomstig van Ellyssa Kroski, Emerging Technologies & Web Services Librarian van Barnard College Library (New York City) en docent Library & Information Science aan 'n aantal Amerikaanse universiteiten. Tijdens lezingen en lessen bespeurde zij dat bibliothecarissen geïntrigeerd zijn door social media tools, maar vaak niet weten waar ze moeten beginnen. Daarom stond haar een serie boeken voor ogen die praktische informatie zouden bieden, in de geest van 23 Things, "but go a step further – to teach librarians not only how to use these programs as individual users but also how to plan and implement particular types of library services using them."

Kroski benaderde tien auteurs die op het gebied van informatietechnologie in bibliotheken hun sporen verdiend hebben - op de achterflap worden ze door Kroski's San Jose State University-collega Michael Stephens omschreven als "a who's who of notable experts on these timely topics." Elk van hen leverde een boekje – geen van de delen telt meer dan 150 pagina's – over een social media tool:
  1. Next Gen Library Catalogs - Marshall Breeding

  2. Mobile Technology and Libraries - Jason Griffey

  3. Microblogging and Lifestreaming in Libraries - Robin Hastings

  4. Library Videos and Webcasts - Sean Robinson

  5. Wikis for Libraries - Lauren Pressley

  6. Technology Training in Libraries - Sarah Houghton-Jan

  7. A Social Networking Primer for Libraries - Cliff Landis

  8. Library Camps and Unconferences - Steve Lawson

  9. Gaming in Libraries - Kelly Czarnecki

  10. Effective Blogging in Libraries - Connie Crosby
De serie werd in Amerika uitgebracht door Neal-Schuman Publishers, Inc. in samenwerking met de Library and Information Technology Association (LITA). In Groot-Brittannië werd ze uitgegeven door Facet Publishing, eigendom van het Chartered Institute of Library and Information Professionals (CILIP).

In maart van dit jaar werd de serie door de American Library Association (ALA) bekroond met de 2011 Greenwood Publishing Group Award for the Best Book in Library Literature, die eind juni zal worden uitgereikt. Omdat co-uitgever LITA een afdeling van de ALA is, klinkt dit als vestzak-broekzak, maar toch: LITA, ALA en ook CILIP zijn niet de minste organisaties in bibliotheekland.

Het bespreken van de hele serie betekent dat ik af en toe mijn comfort zone zal moeten verlaten: ik zou niet zomaar even kunnen uitleggen wat next-gen library catalogs zijn en waarom ze onder social media tools gerekend (zouden moeten) worden, heb geen idee wat ik me precies moet voorstellen bij een unconference, hou me nauwelijks bezig met mobile technology en zie eerlijk gezegd weinig verbanden tussen bibliotheken en gaming. Gelukkig, ik ben nog niet uitgeleerd... :-)

maandag 16 mei 2011

Tussenstand

TelraamDeze maand is het 'n jaar geleden dat ik mijn eerste tweet verzond. Inmiddels staat de teller op 1.138 tweets en is mijn gevolg, langzaam maar zeker, van 0 naar net iets boven de 100 gegroeid. Tijd voor 'n tussenbalans: wat doe ik eigenlijk op Twitter? Een blogpost over nieuwe mensen, nieuwe hobby's, nieuw terrein, nieuwe media en nieuwe uitdagingen.

Het begin van dit kalenderjaar was voor mij ook het begin van een nieuwe baan: ik verruilde het NIOD voor de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Nog voordat ik daar goed en wel begonnen was, kwamen via Twitter nieuwe collega’s kennismaken en kreeg ik een indruk van wat er in mijn eerste werkweek zoal op mijn programma stond. Tegelijk verdwenen verschillende oud-collega's dankzij Twitter niet uit beeld en krijg ik af en toe nog steeds 'n kijkje in de NIOD-keuken.

Dat ik op Twitter het beslissende zetje kreeg om mijn stamboom in kaart te gaan brengen, meldde ik al eerder. Dat mijn stamboomonderzoek 'n tikkie uit de hand aan het lopen is, beschreef ik ook al. Ik zit echter niet alleen maar achter mijn computer. In de bus, in bad, in bed, op de bank en op mijn balkon - geen idee waarom al mijn leesplekken met de b van boek beginnen - krijgen goede boeken ruim baan. Dat ik via Twitter een lifetime account bij LibraryThing op de kop tikte, kwam dus goed uit.

Mijn nieuwe baan heeft me in een voor mij nieuwe wereld gebracht: bibliotheekland. Op Twitter volg ik mensen, netwerken en organisaties die me in dat land - dat zich uitstrekt ver voorbij de grenzen van ons kikkerlandje - 'n beetje de weg wijzen. Collega Bert bijvoorbeeld, het Engelse Research Information Network en het Twitteraccount van de American Library Association (ALA) voor "librarian geeks and technology innovators" ALA_TechSource.

Belangrijk onderdeel van mijn werk is (nadenken over) het inzetten van social media in onze digitale dienstverlening. Ook daarvoor vind ik inspiratie op Twitter, onder meer bij Mashable, ReadWriteWeb en SocialMedia2Day. Tips, tricks en tools zijn altijd welkom, en Twitter is een manier om ze snel onder ogen te krijgen en aan anderen door te geven. Omdat ik ondertussen ook graag weet hoe het met de tools gaat die ik al gebruik, volg ik @Hootsuite, @Netvibes en @Blogger. Zo blijf ik op de hoogte van nieuwe features en eventuele storingen.

Last but not least: vorige week kreeg ik via Twitter een uitnodiging voor, jawel, een heus interview. Nee, niet uit de categorie "vragen beantwoorden van iemand die van mijn antwoorden een mooi geschreven verhaal maakt", maar praten voor een camera en weten dat het filmpje op internet komt te staan. Dat wordt, gegeven mijn diepgewortelde hekel aan camera's, een geheel nieuwe uitdaging... tips, anyone? :-)

zondag 24 april 2011

zondag 3 april 2011

Het nut van een typediploma

Inhoudsopgave van het overlijdensregister van de gemeente Vinkeveen en Waverveen, 1843Eergisteren zette ik de gegevens uit de overlijdensakten van de gemeente Vinkeveen en Waverveen over de periode 1843 tot en met 1852 online. Sinds vandaag zijn ook de gegevens over 1853 tot en met 1862 op de pagina Transcripten te vinden.

Elk bestand bevat voor elk overlijden: aktenummer en datum van aangifte; datum van overlijden; naam, leeftijd, geboorteplaats en woonplaats van de overledene; namen van de ouders van de overledene; en naam, beroep en woonplaats van de aangevers.

De gegevens zijn afkomstig uit de overlijdensregisters zoals ze door FamilySearch gescand zijn.

vrijdag 1 april 2011

Verstopte verhalen

Kaart van Vinkeveen uit de Gemeente Atlas van Nederland van J. Kuyper (Leeuwarden 1865-1870)De laatste weken zit ik veel met mijn neus in 19de eeuwse overlijdensregisters. Er zullen hobby's zijn die een minder morbide indruk maken, maar er is geen reden tot bezorgdheid: ik ben gewoon bezig met mijn stamboomonderzoek. Tegelijk gaat het verder dan dat. In de akten van de Burgerlijke Stand van mijn geboortedorp Vinkeveen is namelijk nog veel meer te ontdekken dan alleen het verhaal van mijn familie. De akten documenteren veel meer levens en liefdes, en vertellen veel meer dan alleen wanneer wie geboren werd, trouwde of overleed.

Om bij de overlijdensregisters te blijven: van elk overlijden werd aangifte gedaan door twee aangevers, doorgaans familieleden of bekenden van de overledene. Doordat van elke aangever diens beroep en woonplaats werd genoteerd, geven de overlijdensregisters onbedoeld een aardig inkijkje in de Vinkeveense samenleving: het dorp werd hoofdzakelijk bevolkt door arbeiders – al of niet werkzaam in de turfwinning – en veehouders, aangevuld met timmerlieden, metselaars, schilders, een rietdekker en een smid. Klaarblijkelijk werden ook in het midden van de 19de eeuw al boten gebouwd in Vinkeveen: verschillende aangevers verdienden naar hun eigen zeggen de kost als scheepbouwer of scheepstimmerman.

In het dorp woonden een paar kleermakers, verschillende schoenmakers, twee klompenmakers en zelfs een horlogemaker. Er waren winkeliers, een broodbakker, een slager, een kastelein en, in het naburige Waverveen, een logementhouder. Een veldwachter, bijklussend als gerechtsbode, en een nachtwacht hielden een oogje in het zeil. Onderwijzers, een predikant, een pastoor, een chirurgijn annex vroedmeester, een notaris en een burgemeester vormden met de enkeling die zich als 'grondeigenaar' liet noteren, de notabelen.

De rangen en standen deden er voor de dood overigens weinig toe. Dokter M.A. Aalbertsberg moest, ondanks de grotere kennis die hij door zijn beroep van ziekten en genezing gehad zal hebben, verschillende keren aangifte doen van het overlijden van één van zijn eigen kinderen. Onderwijzer Hendrik Gaveel fungeerde talloze malen als tweede aangever, ongeacht rang of stand van de overledene: hij tekende overlijdensakten van arbeiders, maar ook die van de pastoor, de echtgenote van de dominee en de zoon van de notaris.

De kindersterfte was hoog. Neem het overlijdensregister van 1843: slechts 17 van de 51 overledenen werden 18 jaar of ouder. De cijfers van daaropvolgende jaren zijn weinig beter: in 1844 had ruim 62% van de overledenen het 18de levensjaar niet gehaald, in 1845 ruim 63%, in 1846 ruim 55%, in 1847 ruim 53%, in 1848 68%, in 1850 73%, in 1851 77,5% en 1852 ruim 75%. Alleen in 1849, het jaar van een grote cholera-epidemie, overtrof het aantal ouderen de kinderen: in dat jaar was 59% van de overledenen boven de 18.

Zomaar wat voorbeelden van dingen die je ontdekt als je in een overlijdensregister niet alleen je eigen familieleden opzoekt... ik kan uren bladeren door de scans bij FamilySearch. Ik weet nog niet of ik er meer mee wil, maar om er iets mee te kunnen als ik dat zou willen, neem ik de gegevens over in spreadsheets. Daardoor kan ik ze naar believen sorteren, filteren en combineren, ooit, als het aantal uren in een dag miraculeus verdubbelt en ik daardoor tijd van schrijven krijg. En ondertussen kunnen anderen de pdf-bestanden gebruiken als index op de scanbestanden van FamilySearch en aanvulling op de gegevens uit Genlias.

zaterdag 19 februari 2011

Bronnenkritiek

Voor de infokermis komt deze blogpost te laat. Ook gaat deze blogpost niet direct over het soort bronnen dat in die discussie over het wel of niet (mogen) gebruiken van internetbronnen bedoeld wordt. Maar toch... zo'n mooi voorbeeld van de (on)betrouwbaarheid van internetbronnen als ik vanavond tegenkwam, kan ik niet onbeschreven laten.

Wie een vorige post op dit blog gelezen heeft, weet dat ik met stamboomonderzoek bezig ben en dat Genlias daarbij een enorme hulp is. Maar af en toe helpt Genlias me ook aardig de verkeerde kant op.

Mijn familie aan moederskant herbergt nogal wat mensen met de achternaam Kleingeld. Die kan op allerlei manieren gespeld zijn, van Kleijngeld tot Klingelt en alle mogelijke variaties daartussenin. Om hen toch (snel) te vinden, gebruik ik als zoekterm in online genealogische databases vaak achternamen van echtgenoten (m/v) of moeders die minder spellingvariaties kennen.

Eerder vanavond was ik op zoek naar de geboortedatum van één van de kinderen van Willem Kleingeld en Ida Bak. Hun dochter Dirkje trouwde in 1906 op 23-jarige leeftijd, hetgeen betekent dat zij omstreeks 1883 geboren moest zijn. Om haar geboortedatum te achterhalen, vulde ik op de website van Genlias de naam van haar moeder in en gaf ik aan dat ik uitsluitend zoekresultaten wilde zien waarin Ida Bak in de rol van moeder voorkwam.

Genlias verblijdde me met twee zoekresultaten: een dochter Geertruida in 1885 en een dochter Dirkje in 1883 (klik op de afbeelding voor een vergroting).

Screenshot Genlias
De voornaam van het kind klopt, de moeder is de goede, het geboortejaar komt overeen met wat ik al wist... maar wie is die vader? Hoe ik ook aan Genlias schudt, welke zoekopdracht ik ook geef: Ida Bak schenkt volgens Genlias maar één keer het leven aan een Dirkje, namelijk aan Dirkje van Gijn in 1883. En Genlias kent maar één Ida Bak. Of zijn het er twee? Een Ida Bak die in 1883 Dirkje van Gijn op de wereld zet, dochter van Cornelis Johannes van Gijn, en een Ida Bak die in 1885 samen met Willem Kleingeld dochter Geertruida krijgt?

Het is natuurlijk mogelijk dat Cornelis Johannes van Gijn na de geboorte van zijn dochter Dirkje is overleden en zijn weduwe kort daarna is hertrouwd met Willem Kleingeld. Maar erg waarschijnlijk is dat scenario niet. Ook de database van het Gemeentearchief Rotterdam kent namelijk maar één Ida Bak, getrouwd met Willem Kleingeld, moeder van drie kinderen. En het eerste van die kinderen is geboren in 1881, twee jaar vóór Dirkje.

Voordat mijn fantasie met me op de loop kan gaan - denk aan iets dat in de volksmond zo eloquent beschreven wordt met "buiten de pot piesen" - besluit ik de geboorteakte van Dirkje te raadplegen. Als moeder Ida inderdaad even vakantie heeft genomen van haar echtgenoot Willem zouden aanwijzingen daarvoor op Dirkjes geboorteakte te vinden moeten zijn. Uit de gegevens over Dirkjes huwelijk weet ik dat ze in Delfshaven geboren is, en scans van de registers van de Burgerlijke Stand van Delfshaven staan online.

And lo and behold... (klik op de afbeelding voor een vergroting):

Screenshot FamilySearch
Cornelis Johannes van Gijn blijkt te zijn ontstaan tijdens het invoeren van de gegevens uit deze akte in de database die aan Genlias ten grondslag ligt. De van welk schandaal dan ook ontblote werkelijkheid is dat de aangifte van Dirkjes geboorte is gedaan door vroedvrouw Cornelia Johanna van Gijn. En dat de vader van het kind gewoon, heel keurig, Willem Kleingeld is, de echtgenoot van moeder Ida Bak.

Hm. Toch jammer :-)

woensdag 2 februari 2011

Gamma

Vanmorgen maakte een collega me attent op de papieren uitvoering van een pdf die ik al 'ns had opgeslagen om later te lezen - 122 pagina's uitprinten vond ik wat veel van het goede: Ambtenaar 2.0 beta. Mijn collega was zeer te spreken over de inhoud, en voegde aan haar lof toe dat het boekje gratis aan te vragen is. Het aanvraagformulier was snel gevonden: ik vulde in hoeveel exemplaren ik hebben wilde, gaf mijn voor- en achternaam, mijn huisadres en mijn e-mailadres. Onderaan het formulier, een Google Doc, drukte ik op 'submit' en een keurige ontvangstbevestiging van mijn bestelling volgde. Ik klikte het scherm weg om verder te gaan met waar ik voor betaald word.

Tweeënhalf uur later klonk het opeens naast me, uit de mond van een andere collega: "Mariëtte, ik zie jouw adres." Welke schuif er open had gestaan die dicht had moeten zitten toen ik het formulier invulde, geen idee, maar ze had gelijk: op haar scherm stonden, als opschriften bij de in te vullen velden van het bestelformulier, mijn naam, mijn huisadres en mijn privémailadres. Mijn collega durfde het aan om uit te proberen wat er zou gebeuren als zij haar gegevens zou invullen en op 'submit' zou drukken. Gelukkig voor haar, helaas voor mij: mijn gegevens bleven onwrikbaar onverwijderbaar staan. For all the world to see, for all search engines to index, for internet to eternally remember...

Omdat het formulier was geëmbed in een wiki deed ik via het contactformulier van de eigenaar van de wiki een dringend verzoek het bestelformulier zo spoedig mogelijk te verwijderen. Veel baten deed dat niet, althans: een reactie bleef uit. Enig zoeken op internet leverde het e-mailadres van de schrijver van het boekje op; ik legde hem zo vriendelijk als ik kon opbrengen uit wat er aan de hand was, vertelde dat ik me behoorlijk ongerust maakte over de mogelijke consequenties van de publicatie van mijn gegevens, en herhaalde mijn verzoek het formulier offline te halen. Opnieuw: geen reactie. Op Twitter vond ik een verklaring: de betreffende ambtenaar2.0 was bezig aan een presentatie voor studenten over... juist. En klaarblijkelijk deelt hij het eigenaarschap van de wiki niet met anderen die wel hadden kunnen ingrijpen.

Anderhalf uur nadat ik mijn mail aan heer schrijver verzonden had, was hij klaar met het offline delen van zijn wijsheid en schakelde hij over op online kennisdeling: hij tweette aan een belangstellende het adres van, jawel, het bestelformulier. Ik verzocht hem per ommegaande eerst even zijn mail te lezen voordat hij het bestelformulier verder zou promoten. Een half uur later - ik had inmiddels een niet bijster lovende tweet over de webcare-capaciteiten van de mensen achter ambtenaar2.0 niet meer kunnen onderdrukken - kwam er een reactie: "Heel bizar. Dank voor je melding, ik ga er snel mee aan de slag. Probleem zit bij Google Forms. Geen idee hoe dit kan."

Waar het probleem zat, liet mij een uur of vijf nadat het was ontstaan ronduit siberisch. Mij ging het om een oplossing. Nadat ik heer schrijver nog op het idee gebracht had om in elk geval de betreffende wikipagina onzichtbaar te maken terwijl hij met Google Docs aan het stoeien ging, moest ik (weer) afwachten. Wel met stof om over na te denken, want de schrijver liet me via Twitter nog even weten dat twitteren tijdens een presentatie zelfs hem niet lukte. "Sorry dat ik niet snel genoeg voor je ben." Nee joh, ben je gek, neem je tijd, 't zijn alleen mijn persoonlijke gegevens maar die online staan...

Om 17.30 uur kwam het verlossende woord. Op de wiki over het boekje is inderdaad niets meer te zien. De velden van het bestelformulier hebben weer de aanduidingen die ze vanmorgen om 10.00 uur ook hadden. Maar ik blijf zitten met een onaangenaam gevoel van onveiligheid. Ik heb er, zo lang als ik online actief ben, altijd zeer zorgvuldig voor gewaakt mijn huisadres en privémailadres prijs te geven. Zelfs over mijn woonplaats zeg ik heel bewust niets méér dan "omgeving van Amsterdam". En nu? Misschien overdrijf ik, maar ik vraag me serieus af of ik bijvoorbeeld nog tweets kan versturen waaruit blijkt dat ik niet thuis ben...

Nou ja, de consequenties zullen wel blijken. Ik heb er in elk geval iets van geleerd: dat ik in dit soort gevallen voortaan beter het postadres van mijn werk kan opgeven. En dat het ook voor ambtenaren2.0 nog altijd makkelijker is om Google ergens de schuld van te geven dan om zich in de situatie van de ander te verplaatsen en oprechte excuses aan te bieden. Maar misschien helpt deze blogpost bij de ontwikkeling van Ambtenaar 2.0 gamma...

dinsdag 11 januari 2011

Buitenlander gezocht

"Naar schatting 98% van de Nederlanders heeft buitenlandse voorouders." Het is de openingszin van de eind november 2010 gelanceerde website Vijf eeuwen migratie, die gevuld is met informatie over de geschiedenis van migranten in Nederland van 1580 tot heden. Bestond Nederland in 1580 al? Nee, maar 'n kniesoor die daarop let. De soundbite was leuk genoeg om overgenomen te worden – wie met Google zoekt op 'buitenlandse voorouders' krijgt ’n pagina voorgeschoteld waar welgeteld één treffer niet over deze website gaat - en om die publiciteit ging het waarschijnlijk.

Een paar weken later zat ik 'n oude aflevering van Who Do You Think You Are te kijken – ik blijf het origineel vele malen boeiender vinden dan het Nederlandse aftreksel. Tenzij ook in Verborgen Verleden iemand gaat ontdekken dat "omgekomen tijdens het schoonmaken van zijn dienstwapen" blijkt te betekenen dat zijn grootvader het leven liet tijdens een spelletje Russische roulette natuurlijk.

Op Twitter vroeg ik me hardop af of mijn stamboom ook zo boeiend zou zijn. Per ommegaande kreeg ik de verzekering dat dat natuurlijk zo zou zijn en de waarschuwing dat ik aan 'n gevaarlijke tijdrovende verslaving begon. Ze blijken beide terecht. Vroeger las ik nog wel 'ns een krant online. Tegenwoordig zijn Genlias, de Digitale Stamboom van het Rotterdamse Gemeentearchief, ZeeuwenGezocht van het Zeeuws Archief, Van Papier naar Digitaal en FamilySearch mijn vaste webstekken en is Aldfaer de meest gebruikte software op mijn computer.

Inmiddels borrelt het in mijn hoofd van de plannetjes. Alle gegevens invoeren in Aldfaer is leuk, maar is zo'n stamboom ook niet een uitgelezen wiki-onderwerp? Elke voorouder z'n eigen lemma? Met foto's erbij, scans van akten die ik op FamilySearch gevonden heb, Google Maps om locaties aan te geven... En als ik klaar ben? Dan ga ik borduren.

Oh, en die buitenlanders? In mijn stamboom heb ik ze nog niet gevonden...